Om over na te denken.
Om over na te denken.
De vier weken voor Kerst worden in het westen Adventsweken genoemd. Advent komt van het Latijnse woord adventus dat komst, nadering betekent. Met Advent zien we uit naar de komst van Gods Zoon in onze wereld. Advent heeft vele dichters geïnspireerd tot het schrijven van gedichten en liederen. Een van de mooiste Adventsliederen vind ik ‘De nacht is haast ten einde’ van de Duitse dichter Jochen Klepper die in een vertaling van Schulte Nordholt als Lied 445 in Liedboek: Zingen en bidden in huis en kerk is opgenomen. Klepper schreef dit lied op 18 december 1937 als Kerstlied. Toch werd dit lied al snel als Adventslied verstaan. Boven de tekst van het lied had Klepper namelijk als motto Romeinen 13:11-14a geschreven. In de lutherse traditie is dit Bijbelgedeelte de brieflezing voor de eerste Adventszondag. Met name het elfde en twaalfde vers vormde voor Klepper uitgangspunt voor zijn lied: ‘Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen; de nacht is vergevorderd, de dag is nabij.’ Het lied is een uitwerking van het contrast tussen de dreigende duisternis en het Licht dat zal overwinnen.
Jochen Klepper werd in 1903 als zoon van een predikant in Beuthen aan de Oder geboren. Hij studeerde aanvankelijk theologie, maar hij rondde deze studie niet af. Literatuur en journalistiek trokken hem meer. In 1932 vestigde hij zich als schrijver en dichter in Berlijn. In datzelfde jaar trouwde hij met Johanna Stein, een joodse weduwe die uit haar eerste huwelijk twee dochters had. Vanwege dit ‘gemengde’ huwelijk werd Klepper al in 1933 bij de radio ontslagen. In de jaren die daarop volgden, werd hem vrijwel alles afgenomen: zijn huis, zijn grond, zijn geld, de mogelijkheid om te publiceren. Uit zijn dagboek blijkt dat hij onder grote spanning en druk leefde, maar ook dat hij op God bleef vertrouwen. Bijna elke dag die hij in zijn dagboek beschrijft, begint hij met een Bijbeltekst. Heel vaak zijn het ‘vrees niet-teksten’, zoals ‘vrees niet, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt mijn.’ Op 10 december 1942 krijgt Jochen Klepper te horen dat hijzelf en zijn jongste stiefdochter Duitsland mogen verlaten maar zijn vrouw niet. Zijn oudste stiefdochter was kort voor de oorlog al naar Engeland uitgeweken. Een mogelijk vertrek van hem en Renate, de jongste dochter, is onbespreekbaar, want ze willen als gezin overleven, anders niet. Op 11 december 1942 schrijft hij voor het laatst in zijn dagboek: ‘Wij sterven nu. Ook dat is in Gods hand. Wij gaan vannacht samen de dood in. Boven ons staat in deze laatste uren het beeld van de zegenende Christus die voor ons strijdt. In het zicht hiervan eindigt ons leven.’ ‘De nacht is vergevorderd, de dag is nabij.’ Zou het niet veeleer voor de hand hebben gelegen om de woorden van Paulus om te draaien: ‘De dag is vergevorderd, de nacht is nabij’? Van God valt dikwijls weinig of niets in onze wereld te zien. ‘God lijkt wel diep verborgen in onze duisternis’, dicht Klepper. Hij bedoelt daarmee niet dat wij God als verborgen ervaren. Nee, het is God zelf die in de duisternis wil wonen (‘Gott will im Dunkel wohnen’, vgl. 1 Kon. 8:12). Hij is bij ons, ook in de zwarte nachten van bitterheid en pijn. Nog is het nacht, maar aan de kim begint reeds het ochtendgloren: ‘toch staat in stille pracht / de ster van Gods genade / aan ’t einde van de nacht.’ Dat is Advent: uitzien naar de komst van Gods Zoon, het Licht der wereld. Jochen Klepper, wiens leven door het nazi-regime zo verduisterd werd, leert ons met zijn indringende getuigenis te blijven zingen van het komende Licht in een wereld vol duisternis. Ds. Alco Meesters | ||
terug | ||