Om over na te denken. Om over na te denken.
Veel mensen kennen het verhaal van Job. Job was een rijk en gezien man; alles zat hem in het leven mee. Maar op een dag keert zijn lot. Althans, dat is zo voor hem. In de hemel is namelijk een soort weddenschap tussen God en Satan. Satan vraagt zich hardop af of Job nog steeds zo rechtschapen en onberispelijk is als het hem in zijn leven tegen zou zitten. En dan laat God het gebeuren: Job verliest al zijn bezit, zijn kinderen en tot slot zelfs zijn gezondheid. Maar ook het wonderlijke gebeurt, Job sprak geen onvertogen woord over God. Zijn vrienden vinden dat raar. Ze praten op hem in. Er moet wel iets met Job aan de hand zijn, want anders kan zoveel ongeluk niet worden verklaard. Job moet boete doen, schuld belijden. Dat is de weg om uit zijn duistere dal te komen. Maar Job houdt vol dat hij onschuldig is. Hij beklaagt zich over zijn bittere lot en roept God ter verantwoording. Uiteindelijk zwijgen zijn vrienden en spreekt God. Aan het eind van het Bijbelboek neemt Job zelf nog eenmaal het woord.

Veel mensen kunnen zich met Job identificeren wanneer het noodlot hen treft. Het noodlot zijn zaken waar we zelf niet de hand in hebben, die ons eenvoudigweg overkomen. Zaken die ons leven volledig op de kop zetten, wanneer bijvoorbeeld een dierbare overlijdt, je ineens ernstig ziek blijkt te zijn, plotseling het bedrijf waarvoor je werkt failliet is en jij zonder werk zit. Het zijn allemaal zaken die ons kunnen overkomen. En in zekere zin horen ze ook bij het leven. We hebben niet op alles invloed, hoe graag we dat soms ook zouden willen. En wij kunnen dan net als Job met God botsen. Je gelooft in God, in diens goedheid en nu overkomt je dit. Je begrijpt het niet. Of je legt je er bij neer omdat deze zaken nu eenmaal bij het leven horen en jij nu blijkbaar aan de beurt bent. Maar hoe ga je dan verder? Bij Job komen vrienden met allerlei verklaringen waarom het zo gelopen is. Je hebt er niets aan, evenals
aan goedbedoelde raadgeving. Er is altijd wel iemand in je omgeving die weer een ander kent die in een vergelijkbare situatie als jou zat waarbij het goed kwam. Dat is op zich fijn, maar het troost meestal niet. Het is een ander; jij bent het niet. Net als Job sta je er alleen voor. Of soms ook samen met je vrouw of je man. Verdrietig, eenzaam en vol vragen.


In het Bijbelboek Job antwoordt God Job vanuit een storm (hoofdstuk 38). God vraagt aan Job of hij in staat is om de schepping te begrijpen, te doorgronden. Job moet dan zijn kleinheid erkennen en stopt met zijn aanklacht tegen  God. Dat is Jobs eerste reactie. Daarna vervolgt God zijn antwoord aan Job. Hij wijst daarbij op zijn majesteit, zijn macht. En dan is het laatste woord aan Job, zijn tweede reactie. Opnieuw erkent hij zijn kleinheid ten opzichte van God. Hij zegt: ‘Ik weet dat niets buiten uw macht ligt en geen enkel plan voor U onuitvoerbaar is. Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, uw besluit wilde toedekken? Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten.’ Dat is hoe Job over God denkt. Hij verwijt God niets over wat hem is overkomen; hij is een en al deemoedigheid. Dan volgt het slot. In oudere vertalingen stond dat Job zijn woorden herriep en boete deed, in stof en as. Dit is een Job die weet dat het hoogmoedig was om God ter verantwoording te roepen. Een Job die zijn plaats kent. Een zondaar. Maar dit beeld past niet goed in het geheel van het Bijbelboek.
Job stond immers in zijn recht; hij was onschuldig. In de NBV21 wordt het slot anders vertaald. Het is een lastig vers om te vertalen ik zal het proberen uit te leggen omdat dit volgens mij wel de moeite waard is. Vers 6 begint met: ‘ik wijs af’. Wat er afgewezen wordt, staat er niet. Dat mag de lezer zelf invullen. Uit de context wordt duidelijk dat Job afziet van zijn aanklacht tegen God. Hij laat zijn aanklacht rusten. Daarom vertaalt de NBV21: ‘
Daarom zal ik verder zwijgen.’ In het vervolg staat een werkwoord dat zowel ‘spijt hebben’ als ‘troost vinden’ kan betekenen. Van belang is dan wat er direct op volgt: stof en as. Stof staat in het Bijbelse spraakgebruik voor het vergankelijke leven – ‘stof zijt gij, tot stof zult gij wederkeren’ (Gen. 3:19). En as staat voor verschrikkingen als geweld, lijden, dood en rouw. Samen staan stof en as dan voor het kwetsbare leven vol lijden, het kommervol bestaan. Job spreekt dus uit dat hij innerlijk is veranderd met betrekking tot zijn ellendige bestaan. Dat hij ‘spijt’ heeft over zijn ellende, zou onzinnig zijn, maar ‘troost’ past hier wel. Vandaar dat de NBV21 vertaalt: ‘Nu vind ik troost voor mijn kommervol bestaan.’ We ontmoeten hier een andere Job. Geen Job die spijt heeft van zijn grote woorden tegen God, die boete doet in stof en as. Hier spreekt een Job die op andere gedachten is gekomen. Hij laat zijn aanklacht tegen God rusten, want hij is tot een nieuw inzicht gekomen. En juist dat nieuwe inzicht geeft hem troost ondanks de ellende waarin hij zich bevindt.

Op dit punt mogen wij ons ook met Job identificeren als het noodlot ons treft. Job herroept zijn woorden niet. Zou hij dat wel doen dan zou alles wat hij hiervoor heeft gezegd niet juist zijn. Alles wat hij over God zei, alles wat hij uitriep in zijn woede en frustratie, zou dan verkeerd zijn. Alsof een mens zulke dingen niet zou mogen zeggen. Maar Job hoeft geen spijt te hebben; hij heeft immers niets verkeerds gedaan. Hij laat enkel zijn aanklacht rusten. Niet omdat hij het bij het verkeerde eind had, maar omdat hij nu beter weet. Hij vindt troost. Precies met dat doel waren de vrienden bij Job gekomen, hem troosten, maar ze bleken er niet toe in staat. ‘Jullie troosten mij met lege woorden, wat jullie zeggen is niets dan bedrog’ (21:24), concludeert Job.

Maar wat maakt dat Job zich nu wel getroost voelt? In het vers dat eraan vooraf gaat, vers 5, staat: ‘Ik heb U (God) horen spreken, en nu heb ik gezien wie U bent.’ We kunnen dit letterlijk opvatten, maar waarschijnlijk is het anders bedoeld. Het ‘horen slechts met het gehoor van het oor’ staat tegenover het ‘zien met eigen oog’. Dit duidt op het verschil tussen afstand en nabijheid. Job zegt dus zoiets als eerst was U ver weg, maar nu bent U dichtbij. Job heeft in zijn worsteling met God een nieuw inzicht gekregen, namelijk dat hij God niet verantwoordelijk kan houden voor zijn leed. Dat God een wrede god is die hem dit lot aandoet, een god ver weg die niet bewogen is met zijn schepping, met mensen. God is veeleer ondoorgrondelijk, maar daardoor niet minder ver weg. Job voelt zich nu door God gezien en gekend, óók in zijn klacht en woede en wanhoop. Hierin vindt hij troost. Hij weet dat hij niet alleen is. Dat hoort bij troost. Troost kent namelijk twee aspecten. Allereerst geborgenheid, mensen die om je geven, echt om je geven en naar je blijven omzien als je het zelf laat afweten. Daarnaast het uitzicht dat het anders wordt, dat de situatie waarin je je bevindt niet definitief is. Job ervaart in zijn worsteling dat hij  niet alleen is, dat God er is, hem zelfs antwoord geeft, maar tegelijkertijd ook dat het menselijk bestaan ondoorgrondelijk is, dat wij mensen niet weten waarom de dingen lopen zoals ze lopen,maar dat er Eén is die het overzicht heeft en alles in zijn hand houdt. En hij zegt: ‘nu vind ik troost in mijn kommervol bestaan.’ Hij hoeft niet alles te begrijpen, waarom hem dit noodlot treft, zolang hij maar weet dat God hem ziet en kent,en dat het God niet uit de hand loopt.

Veel mensen herkennen zich in Job, in diens worsteling als het noodlot hen treft. Ik heb al gesteld dat het lot bij het leven hoort. Niemand van ons ontkomt eraan dat er onverwachte dingen gebeuren waarop we geen invloed hebben
en die een negatieve impact op ons leven hebben. Wij moeten er mee leren omgaan, hoe lastig dat ook is. Behalve lot, is menselijk leven ook zelf sturing geven. Gelukkig maar. Wij mogen in veel gevallen zelf bepalen wat we willen, wat we doen, hoe we onze tijd doorbrengen, met wie we omgaan. Maar daarmee is nog niet alles gezegd. Leven is lot, is zelf sturing geven, maar óók je gedragen weten. Ook dit laatste hoort bij het leven, je gedragen weten door mensen die het goede met je voor hebben maar ook je gedragen weten door God. Dat is wat Job aan het slot van het Bijbelboek ervaart. Dat hij niet alleen is, maar dat hij gedragen wordt. Dit nieuwe inzicht maakt dat hij troost vind en de situatie waarin hij zich bevindt kan aanvaarden. Het verandert zijn ellendige omstandigheden niet gelijk, maar hij wéét dat er Iemand is die om hem geeft, hem ziet en kent. Job is niet langer alleen. Zijn lot wordt ook door God gedragen; hij is bij God geborgen. Dit inzicht maakt dat Job zijn aanklacht tegen God kan laten vallen. En ook op dit punt mogen wij ons met Job identificeren als het noodlot ons treft. Hoewel ons lot soms zwaar en onbegrijpelijk is, mogen we weten dat we bij God geborgen zijn, dat Hij ons draagt. Dat kunnen geloven geeft troost.

ds. Alco Meesters




 
terug